Plots worden wíj het gesprek van de dag
20 juli 2017
Onder een spervuur van kogels en dekens van bommen verlaten we in maart 2013 Aleppo, een stad in het noordwesten van Syrië, en trekken we van het ene huis naar het andere met onze laatste spullen in kleine koffers. Op de vlucht voor het Syrische regime, dat de Arabische Lente niet wil laten bloeien. In onze armen een pasgeboren kind op weg naar een land zonder naam, zonder zonlicht en zonder warmte. Ons kind heeft geen stabiele plek in die overvolle huizen. Op zijn kleine gezicht is plaats voor veel tranen. Het is onbarmhartig koud en de nachten zijn eindeloos en donker. We weten dan niet dat de echt moeilijke momenten nog moeten komen.
Eerst even terug naar de winter van 2010. In Tunesië begint de opstand. Wij bekijken het van een afstand en zien het op televisie zonder eraan te denken dat de Arabische Lente óók bij ons kan komen. Wij horen over de zelfverbranding uit protest van een straatverkoper, de heldhaftige Mohammed Bouazizi (26). Er wordt gezegd dat wat wij anno 2017 meemaken erger is dan zelfverbranding.
Ze laten Bouazizi sterven. Hij is de reden dat Tunesië ontvlamt en president Ben Ali vlucht. Bouazizi’s sterven brengt hoop bij mensen die de vrijheid niet kennen en er naar verlangen. Egypte, moeder van de wereld, gewend aan armoede en analfabetisme ziet het en voelt het vrijheidsvuur ontbranden. In de oude tijden kenden wij geen vrijheid. Geen dialoog. De moeder van de wereld doet het regime wankelen om de weg te openen naar een nieuw tijdperk van de vrijheid.
De gebeurtenissen volgen elkaar snel op en het wordt wereldnieuws. Eerst sneuvelen de tenten van Kadafi, premier van Libië. Daarna het naargeestige Jemen. In heel de wereld wordt gesproken over de Arabische Lente. Sterven voor de vrijheid wordt normaal en wij volgen het live op het nieuws, vanuit ons huis in Aleppo, Syrië. De regimes lijken te vallen dankzij de wil van het volk. In ons mooie huis zijn we blij te zien dat de dictators één voor één vallen. Wij zien de vreugde en de vrijheid in de ogen van de volkeren en worden verliefd op die ene zin: ‘Het volk wil de val van het regime.’ Wij herhalen hem keer op keer op gedempte toon in onze huizen.
We worden wakker op het moment dat wij ons eigen land zien op televisie.
Alles verandert
Vanuit Dera, een stad in het zuidwesten van Syrië, begint het sterven en breidt het zich stap voor stap uit. Mijn volk dringt aan op de val van het regime. Een vrijheidsleger, als het leger van Saladin uit vorige eeuwen om het volk te bevrijden. Plots worden wij het gesprek van de dag. Het Syrische volk krijgt het grootste deel van de Arabische Lente en haar vernietigende kracht. Tussen de regels van dit verhaal van dood en verwoesting worden wij in maart 2013 een dakloze Syrische familie. Wij zijn ver van de veilige opvangkampen en besluiten Aleppo te verlaten. Op de vlucht.
Ik ben blij als we een uur stroom hebben om vervolgens in dat uur de ellende van heel veel andere kinderen te zien op het nieuws. Sterven in de koude, instortende huizen. Ik zal het kleine kind dat het uitschreeuwde naar de wereld niet snel vergeten. Schreeuwend om het verlies van haar familie. Onder het puin verlaat het leven hen. De prijs voor een verlangen naar vrijheid.
Alles verandert voortdurend. De dood is aanwezig in alle straten van mijn land. De wereld moet het geweld stoppen. Aan de dood moet een halt worden toegeroepen, maar er wordt alleen gepraat over mensenrechten en humaniteit. Ze veroordeel het met woorden. De bloedbaden. Ze kijken en kijken naar de doden alsof het poppen zijn.
Het ondenkbare
Het volk wordt door het Syrische regime beroofd van het leven, hun verleden en toekomst. Het regime doet het ondenkbare. Met afschuwelijke wapens in de lucht. Verbrandingen. Verkrachtingen. Hij berooft kleine kinderen van hun adem. Hij doet alles wat verboden is, maar wij zien het. Zoveel pennen in de wereld beschrijven het, maar tevergeefs. De oorlog. De doden. Broers. Vrienden. Het volk.
De troepen van het Syrische regime vernietigen de moskeeën, kerken en alle prachtige plekken. De scholen bedoeld voor de toekomst van onze kinderen worden schuilplaatsen. Geen vogels meer in de lucht, maar raketten. Tanks in plaats van auto’s op straat. Het huis trilt op zijn grondvesten en de angst wordt allesoverheersend. We moeten vluchten en trekken de deur achter ons dicht. Buiten lopen we over de lege kogelhulzen. We laten ons huis vol herinneringen achter onder het stof van de oorlog.
Beschaving
In de stad Midyat, in het zuidoosten van Turkije, waar we komen, denken de mensen dat we schooiers zijn. Dat we niet eens weten wat een appel is of een sportschool. Niet gewend zijn aan gewone huizen en straten. Wij voelen dat ze denken dat wij geen beschaving kennen. Onze intellectuelen zitten op hun stoep. In hun paradijs moeten onze kinderen bedelen. Ze zien de vrouwen als hoeren, alleen omdat ze lachen. Ze vernietigen onze huizen, maar in hun huizen hangen witte, zachte gordijnen. Ze maken onze lucht inktzwart, maar ademen zelf schone, frisse lucht. Ze hebben geen idee, dat wij dat alles ook bezitten. Behalve de vrijheid.
Wie zijn die mensen in mijn land? Die vechten en vernietigen. Ons geen leven gunnen en ons verleden stelen. Een volk ontdoen van haar land. Haar identiteit. Een regime dat spreekt over vrijheid, maar daar niets van begrijpt. Jullie vechten. Wij leven op tijdelijke plaatsen. Zonder een taal. Zonder identiteit. Wachten op het onbekende. Gevangen tussen de grenzen van landen. Ons lichaam is het enige dat we nog hebben.
Waarom?
Wij wilden een rechtvaardiger bestaan.
We zongen voor de vrijheid.
En weten het zeker.
In de deze wereld is kwetsbaarheid onze grootste kracht.
Zij zijn de lafaards met hun vertoon van macht.
Ondanks dat het stil bleef in de wereld.
Ondanks de oorlog.
Ondanks de pijn.
Zegt onze diepste stem.
Wij willen de vrijheid.