Marij, of mijzelf in de spiegel
6 februari 2018
door Hazem Darwiesh en
Vandaag kwam Marij natgeregend aan bij de bibliotheek. De regen verraste haar op de fiets toen zij naar onze ontmoeting kwam. Zij zat aan de tafel, dicht bij het raam, met uitzicht op de IJssel, zichzelf te drogen. Ik ging kopjes warme koffie halen. Daarna pakte ik mijn papieren en boekje om ons gesprek te beginnen.
Het is niet gemakkelijk voor Marij om met praten te beginnen. Maar wanneer zij begint, begrijpen wij elkaar met een enkel woord. Marij helpt mij om Nederlands te leren. Daarvoor fietst zij elke week 4 kilometer om mij te ontmoeten. Zij komt uit Zwolle Zuid naar het centrum van Zwolle. Zij drinkt haar koffie in twee minuten en opent haar papieren op het punt dat wij de vorige keer zijn gestopt.
Zeven maanden geleden, toen de lessen met Marij begonnen, was mijn angst om iets niet goed te doen groter dan mijn wil om Nederlands te leren. Ik vroeg op school – waar ik sinds een jaar, de Nederlandse taal leer – speciale lessen om mij te helpen met de uitspraak en uitdrukkingen. Ik bevind me nu twee jaar in Nederland, in een nieuwe cultuur, met een nieuwe taal. Die cultuur vraagt mij elke dag om mij uit te drukken met korte, duidelijke zinnen. Om mijn gevoelens niet teveel te uiten en altijd emotioneel gepaste afstand te houden, ook bij de mensen die ik graag mag.
Dus ik moet altijd minder zeggen dan ik voel of denk. Maar met Marij leerde ik stap voor stap om mij vrijer te uiten, om mijn angst te overwinnen en evenwicht te vinden tussen de twee culturen. Ik moet proberen om een balans te vinden in de contrasterende manieren van communiceren in taal en cultuur. Ik moet mij aanpassen zonder mijn Midden Oosterse karakter te verliezen. Met Marij leer ik niet alleen de taal, maar leer ik praten van mens tot mens. Ik leer om in het Nederlands uit te drukken wat ik in het Arabisch voel.
Wij ontmoeten elkaar elke week een paar uur. Ik vertel haar dan wat ik in de voorafgaande week ben tegengekomen en heb gevoeld. En zij leert mij hoe ik dat het beste in het Nederlands tot uitdrukking kan brengen. Soms, heel soms, zoeken wij we een uur naar een woord dat precies past bij wat ik bedoel. Marij begrijpt mij vanaf de eerste letter. Soms voelt zij mijn situatie en karakter aan zonder woorden. Daarna nodigt zij mij uit om te zeggen wat ik voel en denk, op een manier die andere Nederlanders goed kunnen begrijpen. Ik voel dat ik de taal opnieuw uitvind. Ik voel dat ik de taal die eerder geplant is, kan oogsten. Ik zie mijzelf en mijn gevoelens en gedachten in haar spiegel. Wij wisselen onze gedachten uit en op het snijpunt ervan ontmoeten onze taal en cultuur elkaar.
Ik vertel haar over mijn oude en nieuwe leven. Dat roept bij haar herinneringen op en zij vertelt over haar leven. En wanneer zij mij iets in het Nederlands vertelt, voel ik dat in het mooie Arabisch. De vorige week, toen ik een kleine tekst schreef voor school over De kleine prins en hoe dat vroeger een rage was in onze cultuur, en haar dat voorlas, was zij ontroerd. Zij vertelde mij iets van haar jeugd. De volgende ontmoeting bracht zij het boekje van De kleine prins als een cadeautje voor mij mee. Op dat moment voelde ik mij weer het kleine kind in Aleppo dat het boek voor de eerste keer kreeg. De Arabische versie van de kleine prins vond zijn weg van Aleppo naar Nederland.
Vandaag, op het einde van de les, vertelt Marij mij dat zij naar Spanje reist voor een week. Wij kunnen elkaar binnenkort niet ontmoeten. Ik zwijg een moment. Dan leert zij mij een nieuwe zin. Ik gebruik deze nieuwe zin. Ik voel en begrijp de zin, maar ik kan het niet vertalen naar het Arabisch. Daardoor voel ik dat wij op een nieuw niveau van communicatie zijn aangekomen. Ik onthoud veel zinnen en gevoelens tot zij terug komt uit Spanje. Dan zie ik mijzelf opnieuw, in kalm, rustig water, in deze Nederlandse spiegel. En misschien zie ik mijzelf eerlijker, en duidelijker terug in haar ogen.
Beeld: Jinho Jung CC BY-SA 2.0 (via Flickr)
Dit artikel verscheen eerder in het Nederlands Dagblad.