Is een pandemie een oorlog?
21 april 2020
door Lidija Zelovic en
‘Waarom vechten jullie?’, vroegen mensen mij tijdens de oorlog in Joegoslavië. ‘De omstandigheden waren zwaar en het ging slecht met de economie’, probeerde ik uit te leggen. ‘Mensen werden bang en gevoelloos, ze leefden zich niet meer in in andere bevolkingsgroepen. Vanaf daar ging het heel snel.’ Mijn Nederlandse vrienden luisterden naar mijn uitleg, maar ze konden het zich niet voorstellen. Nu in de hele wereld een grote crisis dreigt en veel mensen in angst leven, vraag ik me af in hoeverre we ongevoeligheid voor de ander kunnen voorkomen.
Het is de eerste week van de isolatie vanwege het corona-virus. Een goede vriend en huisarts zegt dat we op maanden isolatie kunnen rekenen. Iedereen, ook ikzelf, ontdekt langzaam hoe ernstig de situatie is. Velen ervaren het als onwerkelijk. We passen ons aan. Mijn diepgewortelde onrust verdwijnt als sneeuw voor de zon. Ineens ben ik eigenaardig kalm en gefocust. Ik krijg een déjà vu: tijdens mijn adolescentie, in het Joegoslavië van begin jaren negentig, overkwam me hetzelfde. Toen was het oorlog. Net als toen voel ik de adrenaline haast door mijn lichaam stromen. Net als toen stijgt mijn bloeddruk, adem ik buitengewoon diep, vergroten mijn pupillen zich. Ik ben klaar om te overleven.
Maar er is een groot verschil tussen toen en nu, tussen de oorlog in ex-Joegoslavië en het coronavirus. Nu is er geen haat tegen de anderen, de vijand is onzichtbaar en klein; het virus is nauwelijks te beschouwen als een levend wezen. Tegenover die ondefinieerbare vijand staan Wij, alle mensen samen. Er is genoeg te eten, er is elektriciteit, water, internet. Maar we kunnen niet vluchten.
Tijdens de oorlog vluchtte ik, als eerste in mijn familie. ‘Never again!’ riep ik heel hard, toen de vader van mijn zoon een paar weken terug voorstelde dat we met z’n allen voor een paar maanden naar het platteland zouden gaan vanwege het virus. Ik weet namelijk hoe dat werkt; je gaat voor heel even weg, tot alles weer rustig is, maar uiteindelijk kom je nooit meer terug. Ik bleef deze keer thuis, in Amsterdam. Samen spelen, samen delen.
Met de adrenaline gierend door mijn lichaam, geniet ik vooral van het verbindende effect van de crisis. Ik hoor van alle kanten verhalen over mensen die voor elkaar zorgen, eten brengen naar zieke vrienden, maskers aan huisartsen doneren, buitenhuisjes aan ziekenhuispersoneel aanbieden. Natuurlijk is er de hysterie van het hamsteren, maar die stuit op algehele kritiek en dooft tamelijk snel uit. Ik voel trots op de Nederlandse nuchterheid. Inderdaad: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg.
In mijn eigen buurt gaan de veranderingen snel. Ik woon in hartje Amsterdam. Normaal gesproken airbnbt hier iedereen z’n huis (ja, hierzo is airbnb een werkwoord). Vanwege de grote stroom toeristen verloor onze buurt de laatste jaren aan cohesie. Sinds de crisis begon hoor je op straat geen haastig rollende koffertjes van toeristen meer, maar rustig wandelende buren. Er is steeds één ouder per keer met het kind aan het wandelen.
Mijn buren blijken hele vriendelijke mensen. Zo over straat lopend zijn ze heel geduldig, terwijl ze in hun dikke auto’s altijd een wat gejaagde uitstraling maakten. Ze beginnen nu, zomaar ineens, een praatje op afstand. En zo ontdek ik nu pas dat de meeste van hun kinderen op dezelfde basisschool zaten als mijn zoon. We blijken elke dag naast elkaar op hetzelfde schoolplein te hebben gestaan. Ik herken ze niet, maar doe net alsof. Zij waarschijnlijk ook.
Het was makkelijk me over te geven aan een fantasie over verbinding, we zitten immers allemaal in dezelfde schuitje. Door mijn roze bril keek ik naar de kansen die deze crisis biedt — We gaan zo veel leren! We kunnen dit alleen maar op mondiale schaal oplossen. Corona gaat de wereld uiteindelijk bij elkaar brengen! Maar daar nam ik geen genoegen mee: het is tijd voor algehele verandering! De broederschap en eenheid waar Josip Broz Tito voor pleitte zal nu, dankzij corona, de wereld verenigen! Okay, ik ging te ver. Maar lang geleden, vorige week, leek het even allemaal mogelijk.
‘Wopke Hoekstra weigert hulp aan corona zwaar getroffen Italië.’ Ik lees deze krantenkop drie keer. Dit moest een vergissing zijn. ‘Nederland weigert Europeanen te helpen’, gaat het artikel verder. Het is dus echt waar. Zijn we de Krekel en de Mier, uit de fabels van Aesopus, aan het spelen? Ik probeer het te plaatsen. Iedereen in mijn omgeving is het met mij eens: dit is een tijd voor solidariteit, niet voor wreedheid. “Italië redden, betekent Nederland redden.” Ik probeerde mijn adem te controleren. Ik weet dat in tijden van crisis misslagen veel verder kunnen escaleren. Een zaadje angst over iemands eigen toekomst planten en een schuldige aanwijzen is genoeg om het opeens heel redelijk te laten klinken om iemand voor je deur te laten creperen. ‘Kabinet trekt miljard uit voor noodhulp Europese landen.’ ‘Adem maar door,’ zeg ik hardop tegen mezelf, ‘het gaat niet uit de hand lopen. Ze hebben te veel te verliezen om elkaar de hersens in te slaan.’
We zijn nog maar aan het eind van week twee van de isolatie. Voor me, op het computerscherm, staat een verder leeg document klaar met bovenaan, in hoofdletters: RUSTIG UITLEGGEN WAT IK DENK DAT HIER AAN DE HAND IS. Ik mag niet vergeten dat mensen die geen grote sociale crisis meegemaakt hebben in de veronderstelling leven dat alles precies zo zal gaan zoals zij dat gepland hebben. Een natie die generaties lang geniet van regelmaat, vrede en overvloed, ervaart die luxe als een vanzelfsprekendheid. Dat is niet verbazingwekkend. Dat deed ik ook tot mijn eenentwintigste, tot de oorlog.
Mensen gaan pas aan vanzelfsprekendheden twijfelen als ze aan den lijve hebben ondervonden dat de natuurlijke orde ineens ruw verstoord kan worden. Daarom probeer ik niet boos te worden als ik hoor: ‘Ik weiger voor een virus thuis te blijven met zulk lekker weer.’ Tegen beter weten in ga ik in gesprek: ‘Wat wil jij precies zeggen? Dat jij niet ziek kan worden? Dat jij niet iemand ziek kan maken? Dat jij niet beseft dat jouw ziek worden mensenlevens kan kosten? Of dat jij, koste wat kost, het recht hebt om op een terrasje te zitten?’ ‘Ik wil alleen maar een biertje in het park met mijn vrienden, dat kan toch geen kwaad.’
Ik begrijp dat het biertje nu belangrijker is dan ooit. Ik mis het ook heel erg, en ik drink niet eens bier. Maar juist door het biertje verlaat een gedachte me in isolatie niet: het enige verschil tussen deze virale pandemie en bijvoorbeeld ebola, SARS of de terugkeer van de mazelen in sommige gebieden, is dat corona ook ‘ons soort mensen’ overkomt, de welgestelde minderheid in deze wereld. We willen alles en we waren hard bezig om alles te krijgen. Toen die andere pandemieën in ontwikkelingslanden heersten vonden wij dat heel erg. Ja, héél erg. Zolang het nieuws duurde. Daarna stortten we wat geld op de rekening van het Rode Kruis, zodat we zonder schuldgevoel op zonnige terrasjes van ons biertje konden genieten.
Als wij bijvoorbeeld SARS1 en andermans lijden echt serieus hadden genomen, hadden we het onderzoek naar dat virus grondig gefinancierd. Dat is niet gebeurt, weten we nu. Anders was de medische wereld wel beter voorbereid op covid-19, oftewel SARS2.
Weer een week verder. De dagen lijken op elkaar en toch is het onwaarschijnlijk druk. Ik film thuis mijn zoon tijdens zijn schoollessen, mijn ouders en broer op Zoom, vrienden die onder het raam komen zingen… We lijken verwijderd, maar in sommige opzichten zijn wij nu meer verbonden dan ooit. De gedachten die ons bezighouden zijn ook anders dan in die oude tijd, toen elke minuut van ons leven gevuld was met zakelijke en sociale afspraken.
Saillante momenten uit het verleden komen naar boven borrelen. Toen ik net naar Nederland kwam, bijna 27 jaar geleden, was de oorlog nog gaande. Mijn vaderland was overspoeld door angst en egoïsme. Dagelijks werd ik bedolven onder vragen. ‘Waarom vechten jullie? Ik ging zo graag naar Joegoslavië met vakantie. Ik dacht dat jullie echt allemaal bevriend waren.’ Ik schaamde me. Die eenheid was echt, die heb ik zelf gevoeld. Maar in mum van tijd waren we vijanden geworden. Ik vond het zwak en dom dat wij Joegoslaven dit hadden laten gebeuren. Ik probeerde het uit te leggen. De omstandigheden waren ingewikkeld en het ging slecht met de economie. Mensen werden bang. Daarna gevoelloos, men leefde zich niet meer in in andere bevolkingsgroepen. En vanaf daar ging het heel snel… Mijn Nederlandse vrienden luisterden naar mijn uitleg, maar ze konden het zich niet voorstellen.
Ik ben net bezig om te kijken hoe ik mensen kan inspireren om de gedachte ‘Waar heb ik recht op’ te veranderen in ‘Wat is mijn verantwoordelijkheid voor anderen’, als filosofe Marli Huijer door de nieuwsmedia dendert. ‘We moeten accepteren dat het risico van de dood bij het leven hoort’, is haar adagium. Die uitspraak is zo vaag en zo’n open deur, daar moet iets diepers achter zitten, denk ik. Tenslotte droeg mevrouw Huijer van 2015 tot 2017 de titel Denker des Vaderlands. ‘Als je het geld daaraan [het redden van een kwetsbare groep] uitgeeft en je geeft het niet uit aan iets anders […] dan heeft dat enorme invloed op de kwaliteit van leven. […] Het democratische debat over hoe we omgaan met deze crisis ontbreekt.’ Volgens onze voormalige Denker, zou het debat dus Nu moeten gaan over de vraag of de kosten van een mensenleven niet te hoog zijn, omdat de kwaliteit van ons leven anders in het geding komt. Het enige waar ik aan kan denken is: woorden tellen tien keer zo zwaar in tijden als deze. Ik voel paniek opkomen.
1992, Sarajevo, een kelder onder Trg Pere Kosorića No3. De oorlog is pas een paar weken bezig. Hevige bombardementen. Iedereen zit onrustig, iedereen is bang, maar zorgt goed voor elkaar. Het is april, maar het is onwaarschijnlijk koud in onze kelder. Men brengt alle dekens uit hun huizen naar beneden. Er is maar één kind in de gang, Alisa. Alisa werd gisteren vier. Haar oma maakte voor iedereen in de kelder pannenkoeken zonder melk en zonder eieren. Heerlijk. Alisa, met een te grote jas van haar moeder aan, schonk voor iedereen in een imaginair kopje imaginaire koffie.
De radio schuurt, af en toe horen we het wel en dan weer niet. Nieuws: in een rivier ergens in het oosten van Bosnië, drijven zeshonderd hoofden van de bewoners van een dorp dat nog in de brand staat. Het zijn moslimhoofden, afgehakt door Servische soldaten. Iedereen kijkt naar mijn vader, de enige Serviër in de kelder op dat moment. Niemand zegt wat. De woorden van de schurende radio verdwijnen weer, maar je kan nog de echo horen van de zeshonderd hoofden in de rivier van A naar B.
Mijn vader begint de imaginaire koffie van Alisa te drinken. Zijn handen trillen terwijl hij haar over haar hoofd streelt. Hij wilde zeggen: ‘Ik ben hier, met jullie. Dezelfde Vojo van vierhoog van net voor de oorlog.’ Maar het was algemeen bekend dat Serviërs the bad guys waren en er was in de tijd van angst geen ruimte voor nuances. Mijn vader zei niets. Een paar dagen later lezen we dat het nieuws niet waar was, maar toen was het al te laat. Door de angst kaatsten de woorden in de hoofden van iedereen in de kelder, niets kon ze uit het geheugen van de mensen verwijderen. Nooit keken de buren nog hetzelfde naar mijn vader. Hij kon niets goeds meer doen. Mijn vader is niet meer naar de kelder gegaan.
‘Het is eigenlijk logisch wat mevrouw Huijer zegt’, is de gangbare reactie. Ook mijn nabije omgeving roept: onprettig maar logisch. Men is bang en denkt niet: waarom zouden we überhaupt de economie willen redden als het niet voor de mensen is? Nee, angstige mensen beginnen thuis uit te rekenen hoeveel een mensenleven waard is. Ik zou niet verbaasd moeten zijn, want Huijer richt zich in een tijd van angst op een vanzelfsprekendheid waar in ‘gewone’ tijden niet, of niet grondig genoeg, aan getwijfeld wordt: onze democratische en kapitalistische samenleving. Dat waren ooit twee aparte zaken die je apart kon analyseren. Maar omdat die twee-eenheid de status quo vormt waarop ons wellustige leven gebaseerd is, is het twijfelen eraan iets wat we liever niet deden.
Natuurlijk gaat het na een pandemie een hele tijd duren tot het ‘gewone’ leven terugkeert. En misschien zal het voor altijd veranderd zijn. Dus ik begrijp volledig dat er een behoefte bestaat om na te denken over hoe onze economie na corona eruit zal zien. Maar het feit dat men, in week drie van de crisis, de redenering ‘leven versus economie’ logisch vindt, raakt me bijzonder diep.
Ik ben mijn onrust niet meer de baas. Feiten uit de Tweede Wereldoorlog mengen zich met de emoties uit ‘mijn’ oorlog tot een zeer onsmakelijke pap. Ik kan niet slapen. Of nog veel erger, ik val in slaap en droom over een donkere, lange gang met één deur en eindeloos veel mensen achter elkaar in de rij. Eén voor één wordt men binnengeroepen. Niemand heeft een gezicht, ook niet de mensen binnen. Er wordt gekeken hoeveel mensenlevens waard zijn: een gezond leven is twee keer zo veel waard als een ziek of oud leven. De volgende? Een verstandelijk gehandicapte — nog minder waard. Iemand roept: ‘Waar is precies de leeftijdsgrens?’
De realiteit begint verdomd veel op mijn droom te lijken. Vanochtend sprak ik een oude vriend. Zijn moeder van vijfenzeventig werd thuis gebeld door haar huisarts met de vraag: ‘Als u corona krijgt, wilt u dan wel of niet op de Intensive Care behandeld worden?’ Mijn vriend vertelt dat zijn moeder gezegd heeft dat zij niet naar het ziekenhuis wil, want zij wil de ruimte aan een jonger iemand geven. Hij weet niet wat hij hiervan moet vinden. We hangen op.
Ik staar voor me uit. Ik hoor mensen praten voor de deur. Ik loop naar het raam, de onderburen zitten met de overburen op anderhalve meter afstand op de trap in de zon te brunchen. Ik hoor de overbuurvrouw, zij vindt het heel naar om aan haar dochtertje uit te moeten leggen dat hun meivakantie niet doorgaat. ‘Krijgen jullie geld terug van de verzekering?’ ‘Gelukkig wel.’
Men heeft het over de ernst van de situatie, maar voelt het nog niet echt. We hebben genoeg te eten, elektriciteit, water, Netflix, onze vijand is onzichtbaar, maar toch is dit net een oorlog. Weliswaar democratisch, je mag zelf kiezen of je wil leven als je niet bij de juiste demografische groep hoort. Maar wij mensen voeren niet allemaal dezelfde strijd.
En niemand kan vluchten.
De foto boven dit verhaal toont de kapotgeschoten voorgevel van het oude huis van Lidija in Sarajevo. Het is een still uit de korte documentaire die zij maakte over haar oude woning, Once Upon A Time There Was A Country. Bij NPO Start is ook Lidija prijswinnende documentaire My Own Private War nog te zien: https://www.npostart.nl/2doc/29-11-2017/VPWON_1283570
Over de auteur
Over de auteur
Lidija Zelovic
Lidija Zelovic (1970, Yugoslavia) is an award winning filmmaker, writer and (motivational) speaker. At home, in Sarajevo, she studied Yugoslav literature and worked as a presenter and journalist for the local tv station. Trying to escape the hatred that was growing in her home country she fell in love with a man far from home, in the Netherlands. Dutch seemed to have all that home didn’t have any more – it was ‘normal’…