Het huis van de vergetenen

2 maart 2021

door Ghazaal Yousefi en

Het huis van de vergetenen

Nadat haar buurmeisje in het AZC corona krijgt, wordt Ghazaal Yousefi ook zelf ziek. Ze moet in quarantaine. Eenzaam en koortsig dagdroomt ze over granaatappels, haar favoriete boek De kleine prins en haar ouders.

18 december 2020. Ik was veranderd in een granaatappel. Een zwaaiende hand en het geluid van mijn droge zaden, dat resoneerde toen ik in een hoek werd gegooid. Mijn droge schil barstte en ik was bang om gekraakt te worden, bang voor dat geluid van die droge zaden. Ik was een granaatappel, een rode…
Hoestend en bevend werd ik wakker. Ik bewoog mijn handen en benen om er zeker van te zijn dat ik een mens was. Ik hoorde een hoest, een non-stop hoest. Het was Maria, het buurmeisje. Ze was al dagen ziek. Met opgezwollen gezicht en nog steeds bang dat ik een droge granaatappel was, verzamelde ik al mijn krachten, stond op van het bed en ging naar Maria’s kamer. Ze gloeide van de koorts.

Wanhopig
Ik belde het management van het AZC en vroeg hen om haar te komen helpen. Binnen een uur kwam er een verpleegster opdagen. Ze onderzocht haar en zei: ‘Ze moet een covid-test doen.’ Maria en ik staarden haar ontzet aan. Even later kwam het COA-personeel binnen en deed de huisdeur op slot, en op dat moment begon de quarantaine. Alle andere bewoners moesten het huis verlaten, Maria en ik waren de enigen die over bleven, achter een gesloten deur en omsloten door de muren. Ik keerde terug naar mijn kamer. Ik zat op het bed, staarde door het dakraam naar de grijze lucht en voelde me vreselijk en wanhopig. Niet van de ziekte, maar van de eenzaamheid binnen deze muren.

Maria’s gehuil vulde het huis. Ze had pijn. Ik verzamelde al mijn krachten, stond op en ging naar haar kamer. Haar witte lippen toonden een flauwe glimlach, terwijl ze me aanstaarde en me bedankte. Haar koortsige lichaam was bedekt met koud zweet. Even drong de dood zich aan me op, en ik begon te beven. Ik kwam tot bezinning en schudde haastig mijn hoofd om me van die gedachte te ontdoen. Maria keek me bezorgd aan, misschien had ze hem in mijn ogen gezien.
Twee angstige dagen gingen voorbij. In de ochtend van de tweede dag klopte het COA-personeel aan en vroeg naar Maria. Ze bleek inderdaad covid-19 te hebben en werd overgebracht naar een hospice voor covid-patiënten. In las de angst in haar ogen. Het duurde niet lang voordat er een voertuig arriveerde dat haar wegvoerde. Ik hoefde niet getest te worden, maar moest wel twee weken in quarantaine blijven. Ik bleef alleen achter met deze muren, de eenzaamheid en de onheilspellende schaduw van de ziekte.

De kleine prins
Toen ik de trap opliep, deed mijn hele lichaam pijn. Ik stapte de woonkamer binnen en staarde door het raam naar de beek die achter het huis langs liep. De oever wemelde van de trekvogels en de kakofonie van hun gekwetter vulde mijn oren. Ik sloot mijn ogen en luisterde. De geluiden deden me denken aan het verhaal ‘De kleine prins’. Ik zag mijn favoriete scène voor me, waarin hij met trekvogels mee vliegt om zijn kleine planeet te bereiken. Ik wenste dat ik met deze vogels kon wegvliegen naar een afgelegen plaats waar je niet uitgesloten zou worden om binnen te komen, naar een niemandsland. Later besefte ik dat ik ook op zo’n verre plek was, ver van huis. Ik opende mijn ogen en glimlachte bitter. Een groep vogels trok over en diep van binnen was ik jaloers op ze. Ik wou dat mensen ook konden vliegen, waarheen ze maar wilden, en dat hun lucht net zo grenzeloos was als die van deze vogels ….

Een leven als andere vrouwen
Er gingen weer drie dagen voorbij. Mijn lichaam werd geteisterd door koorts en maakte me rusteloos. Ik bleef door mijn kamer lopen om mijn voeten niet te vergeten. Met een korte zucht ging ik op de rand van het bed zitten en staarde ik naar de muur. Verwarrende gedachten wervelden door mijn hoofd, terwijl ik tegen mezelf bleef praten, mezelf antwoord gaf, veroordeelde, berispte en soms prees. Ik was veranderd in twee aparte vrouwen, die dan weer in oorlog waren met elkaar, dan weer in vrede leefden. De witte slaapkamermuur zag er vijandig uit, alsof hij naar voren kwam, zo dichtbij dat mijn adem stokte. De andere muren kwamen nu ook één voor één dichterbij, ademhalen werd alsmaar moeilijker. Ik dacht dat ik binnen deze muren zou sterven en een eenzame dood zou vinden in een onbekende omgeving, buiten de kaart van de wereld. Ik bewoog mijn hoofd en daarna de rest van mijn lichaam. Ik wilde opstaan, wilde niet sterven binnen deze muren. Ik liep met een afgepeigerd lijf naar de keuken en worstelde om wat soep voor mezelf te koken om te overleven.

Dagen gingen voorbij, vier, vijf, zes dagen. De quarantaine duurde nu al een week. Binnen de muren van het AZC was er al twee dagen lang geen internetverbinding. Ik was versuft, verward en boos. Ik verweet mezelf dat ik niet eenzaam zou zijn geweest binnen deze muren op een afgelegen plek met een onzekere toekomst als ik net zo’n leven als de andere vrouwen had geleid. Vrouwen die tevreden waren met hun leven in een eigen huis, als iemands vrouw, als moeder van een kind. Vrouwen die niet vechten voor wat ik als rechtvaardig en echt beschouw. Ik wenste dat ik net als die andere vrouwen was…
Op de negende dag deed de wifi-verbinding het weer. Ik zag papa’s bericht op mijn telefoon en las het de hele ochtend door, vanaf het moment dat ik mijn ogen had geopend.‘Ga door, want er is geen land voor lafaards op deze wereld.’ Ik sloot mijn ogen terwijl de tranen over mijn wangen liepen en bleef in mezelf herhalen: ‘Ga door, want er is geen land voor lafaards op deze wereld.’ Dus ik ging door…

Rotte stam
En zo kwam de tiende dag. Al die dagen nam niemand de moeite om langs te komen en naar mijn gezondheid te vragen. Mijn voedselvoorraad raakte op en naar buiten gaan kon ik niet. Het leek wel alsof dit het huis van de vergetenen was. Toen ik achter het tafeltje in mijn kamer zat, voelde ik dat het wat beter ging en dat ik geen koorts meer had. Ik probeerde weer Nederlands te studeren, maakte mijn huiswerk en kookte met de restjes uit mijn voedselvoorraad, trots op mijn creaties ondanks het gebrek aan aanbod. Mijn tengere lichaam streefde naar overleving.

Elf, twaalf, en toen kwam de dertiende dag. Ik was de dagelijkse klusjes beu en mijn lichaam miste de vitaliteit die ik normaal had. Ik ging op bed liggen en viel in slaap. Opnieuw resoneerde het geluid van droge granaatappelpitjes in mijn hoofd. Toen ik naar mijn lichaam keek, realiseerde ik me dat ik in een boom was veranderd, een gedroogde granaatappelboom waarvan de stam verrot was en de takken bladerloos. Waar waren mijn rode bloemen? Ik was bang. Deze rotte stam was niet mijn lichaam…

Geen land voor lafaards
Plots zag ik in gedachten mijn moeder op me afkomen. Ze streelde mijn uitgedroogde lichaam, hoe warm waren haar handen. Houd me steviger vast, mam… Toen kwam mijn zus tevoorschijn, ging naast mijn moeder staan, opende haar armen en omhelsde me. Wat waren haar handen fijn. Verderop glimlachte een klein meisje naar me, met krullend haar en roze wangen. Ik riep haar. Ze kwam dichterbij en wreef met haar tengere handjes over mijn uitgedroogde huid. Ik was bang dat haar zachte handjes door mijn lichaam gewond zouden raken. Oh lieverd, wrijf er niet met je handen tegenaan… En daar kwam papa opdagen. Hij legde zijn hoofd op mijn lichaam en sprak zachtjes: ‘Ga door, mijn meisje. Er is geen land voor lafaards op deze wereld.’ Ik kreeg het warm. Het sap van vitaliteit steeg vanuit de grond op, mijn wortels in en stroomde mijn lichaam binnen. Ik begon te bloeien, op mijn takken wemelde het van rode granaatappelbloemen.

De wind deed het kamerraam met een verschrikkelijk geluid klapperen. Ik opende mijn ogen. Ik had gedroomd dat ik in bloei stond… Er verscheen een glimlach op mijn lippen, een traan rolde uit mijn ogen. En daar was de laatste dag van de quarantaine. Een COA-medewerker stond op mijn stoep en haalde de quarantainesticker van de deur. Toen hij weg was, ging ik naar buiten. Het vage zonlicht scheen op mijn gezicht. Ik draaide mijn hoofd naar de zon. In het daglicht keek ik naar mijn handen en mijn nagels, waarop ik de avond ervoor een prachtige rode nagellak had aangebracht, die nu in het zonlicht glansde. Ik deed een paar stappen voor een raam en bekeek mijn spiegelbeeld in het vensterglas. Ik was nog steeds een granaatappel, een rode granaatappel…

Illustratie: Simon G. Bradley Roberts (via Flickr, CC BY-NC-ND 2.0)

Waardeer dit artikel

Dit artikel lees je gratis. Vind je het artikel en onze inzet de moeite waard? Dan kun je jouw waardering laten blijken door een bijdrage. Zo help je onze journalisten en RFG Media.

Mijn gekozen bedrag: € -

Over de auteur

Over de auteur

Ghazaal Yousefi

Ghazaal Yousefi (1985, Iran) is journalist met een specialisatie in maatschappelijke thema’s. Ghazaal volgde een master in Journalistiek aan de Allame Tabatabai universiteit in Teheran, Iran en werkte voor verschillende Iraanse dagbladen. Sinds 2019 woont Ghazaal in Nederland en is ze in afwachting van een officiële status. Voor RFG Magazine schrijft ze over haar ervaringen in het AZC.

Naar profielpagina